Afplakpleisters of oogocclusiepleisters worden gebruikt voor de behandeling van scheelzien (strabisme) en bij functionele slechtziendheid (amblyopie). Deze behandeling gaat meestal vooraf aan een eventueel benodigde scheelzienoperatie en moet vaak ook nog na de uitgevoerde operatie worden voortgezet.
Een veel voorkomende misvatting is dat baby's of kleuters mettertijd zonder restverschijnselen over scheelzien ‘heengroeien’ en dat het dus vanzelf weggaat. Hoe vroeger het scheelzien in het leven van het kind optreedt en hoe later het herkend en behandeld wordt, hoe ernstiger de visuele handicap wordt.
Bij pasgeborenen moet de samenwerking van de ogen zich nog ontwikkelen. Vanaf de derde levensmaand, wanneer het dubbelzijdig zicht zich normaal gesproken gaat stabiliseren, kan strabisme goed worden behandeld. Aan het begin van de schoolgaande leeftijd neemt de kans op een succesvolle therapie al aanzienlijk af. De tijd die in de eerste levensjaren voorbij is gegaan, kan later niet meer worden ingehaald.
De hersenen zijn tot aan het vierde levensjaar nog niet volledige gerijpt en de ontwikkeling van het gezichtsvermogen is tot dat moment nog flexibel en gevoelig voor stimulansen. Als in deze fase de behandeling van scheelzien wordt gestart, kunnen de negatieve gevolgen vaak worden vermeden of in korte tijd volledig worden hersteld.