Direct na de geboorte kunnen baby's hun omgeving al waarnemen. Het zicht wordt echter pas in de eerste levensmaanden en -jaren steeds nauwkeuriger. De werking van het oog heeft zich nog niet volledig ontplooid en moet door de hersenen worden geleerd. Het vermogen om de ogen te coördineren voor het ruimtelijk zicht moet bijvoorbeeld nog worden ontwikkeld. Het duurt ongeveer tien tot twaalf jaar voordat de ontwikkeling van het oog volledig is voltooid. Juist in deze gevoelige fase van de ontwikkeling van het zicht zijn baby's en kleuters in hoge mate gevoelig voor het optreden van stoornissen in het gezichtsvermogen.
Tijdens het kijken werken de hersenen aan het samenvoegen van de beelden die ze via beide ogen ontvangen en combineren deze tot een visueel beeld. Bij scheelzien is dit niet langer zomaar mogelijk, want de hersenen negeren het beeld van het loensende oog, wat kan leiden tot gezichtszwakte. Het is daarom belangrijk om tijdig met een loensende baby of loensend kind naar een oogarts of naar een kliniek met een orthoptische afdeling te gaan. Want als de stoornis van het dubbelzijdig zicht door scheelzien langer blijft bestaan, kan deze op latere leeftijd (vanaf ongeveer 8 jaar) nauwelijks nog ongedaan worden gemaakt. Als er in de vroege kinderjaren al tekenen van scheelzien (strabisme) zijn, moet de behandeling daarom onmiddellijk worden gestart, bijvoorbeeld met behulp van oogocclusiepleisters. Onze ORTOPAD®-oogpleisters helpen bij het trainen van het loensende oog en helpen bij de probleemloze ontwikkeling van de gezichtsscherpte.
De mobiliteit van de ogen wordt aangestuurd door de oogspieren: elke oogbol wordt door zes spieren in de juiste stand gehouden of zorgen ervoor dat het oog in alle richtingen kijkt. Pasgeborenen hebben deze spieren nog niet volledig onder controle. Ook de coördinatie is moeilijk, zodat er geregeld ongecontroleerde veranderingen in de kijkrichting zijn en het kind bij tijd en wijle loenst. Deze visuele stoornis kan er bij een baby nog wel schattig uitzien, maar moet beslist in de gaten worden gehouden. In geval van twijfel kunt u het beste meteen naar een oogarts gaan die toegang heeft tot een orthoptische voorzieningen, of in ieder geval naar de U-onderzoeken van de kinderarts. Daarmee kunnen afwijkende standen van de ogen en visuele beperkingen vroegtijdig worden onderkend.
Zo zou bijvoorbeeld het vaak gebagatelliseerde ‘luie oog’ na de 3e levensmaand verdwenen moeten zijn. Tot die tijd is het normaal en niet noodzakelijkerwijs verontrustend als één oog van een baby af en toe loenst. Het wordt pas ernstig als het scheelzien aanhoudt en niet vanzelf verdwijnt. In deze gevallen moeten de ogen worden onderzocht.
Scheelzien kan velerlei oorzaken hebben. Enerzijds gaat de wetenschap ervan uit dat de neiging tot scheelzien aangeboren is. Anderzijds kan het onder bepaalde omstandigheden ook later gebeuren, bijvoorbeeld als gevolg van een ongeluk waarbij het hoofd en/of de ogen zijn aangedaan (voorbeelden hiervan zijn hersentrauma's en oogletsels). De neiging tot scheelzien kan ook optreden na een ernstige kinderziekte of door organische oogproblemen zoals vertroebeling van de lens, zichtafwijkingen, tumoren of zenuw- en spierzwakte. De ogen van het kind moeten daarom met reden regelmatig worden onderzocht om te voorkomen dat het kind op volwassen leeftijd blijvend last krijgt van scheelzien of een andere onontdekte gezichtszwakte.
Hoe jonger het kind is, hoe moeilijker het is om scheelzien en de scheelzienshoek snel en correct vast te stellen. Sommige kinderen vertonen als pasgeborene echter al tekenen van een gestoorde functie van beide ogen. Symptomen van een ernstig visueel defect zijn onder meer het dichtknijpen van de ogen en later het frequent misgrijpen of opvallende, onbeholpen bewegingen. Wanneer het kind zo oud is dat het kan lopen, valt het vaker dan normaal. Het heeft ook problemen met de fixatie op voorwerpen.
Scheelzien is niet altijd goed zichtbaar. Kleine afwijkingen komen aanzienlijk vaker voor. Dit maakt het des te belangrijker voor ouders om bijzonder alert te zijn. Wanneer u vaker de volgende opvallende zaken bij uw kind opmerkt, is het raadzaam een oogarts te raadplegen:
Er zijn verschillende vormen van scheelzien. Enerzijds is er het onderscheid tussen verborgen of latent scheelzien (heteroforie) en de manifeste, blijvende vorm. Latent scheelzien komt zelfs geregeld voor bij ongeveer 70% van de mensen. Het leidt incidenteel echter alleen bij grote belasting tot klachten, zoals ernstige vermoeidheid, veel stress of de invloed van alcohol. Mogelijke symptomen zijn onder meer hoofdpijn, een verhoogd gevoel van druk in de ogen of wazig zicht. Een van de manifeste vormen - komt het meest voor bij baby's en kleuters - is het begeleidend scheelzien bij kinderen. Het is blijvend aanwezig; het loensende oog begeleidt als het ware elke oogbeweging. De afwijking is dikwijls naar binnen gericht. Dit wordt ook wel naar binnen gericht scheelzien of strabismus convergens genoemd. Maar ook afwijkingen naar buiten, naar boven of naar beneden zijn mogelijk.
Scheelzien kan velerlei oorzaken hebben. Enerzijds gaat de wetenschap ervan uit dat de neiging tot scheelzien aangeboren is. Het kan onder bepaalde omstandigheden ook later optreden, bijvoorbeeld als gevolg van een ongeluk waarbij het hoofd en/of de ogen zijn aangedaan (voorbeelden hiervan zijn hersentrauma's en oogletsels). Het kan incidenteel ook optreden na een ernstige kinderziekte of door organische oogproblemen zoals vertroebeling van de lens, zichtafwijkingen, tumoren of zenuw- en spierzwakte. De ogen van het kind moeten daarom met reden regelmatig worden onderzocht om te voorkomen dat het kind op volwassen leeftijd blijvend last krijgt van scheelzien of een gezichtszwakte.
Als een baby loenst, bestaat het risico dat het zicht van de ogen zich ongelijkmatig ontwikkelt door de verschillende visuele beelden die de hersenen via beide ogen krijgen. Als het loensende oog niet wordt behandeld, zal het na verloop van tijd een gezichtszwakte ontwikkelen, bekend als amblyopie (functionele slechtziendheid) omdat het niet meer nodig is om te kijken. Als er een vermoeden van scheelzien bestaat, moet er altijd een oogarts met orthoptische voorzieningen worden geraadpleegd. Hoe eerder scheelzien bij een baby en kleuter wordt gediagnosticeerd en behandeld, hoe beter de kans op herstel. Ook gevolgschade, zoals het verlies van ruimtelijk zicht, kan worden vermeden.
De behandeling van amblyopie kan meerdere maanden duren en in sommige gevallen zelfs tot ongeveer 12 jaar oud. Voor de behandeling van verminderde gezichtsscherpte en een afwijkende stand zijn verschillende procedures mogelijk, afhankelijk van de behoefte. Bij de occlusietherapie wordt het beter ziende oog afgeplakt door een occlusiepleister, zoals onze ORTOPAD®-oogpleisters. Deze behandeling is belangrijk omdat de hersenen van kinderen het slechtere beeld gewoon onderdrukken. Het kind ziet dan nog maar aan één kant. Als het scheelzien niet tijdig wordt aangepakt, zal deze onbehandelde stoornis een leven lang blijven bestaan. Operaties voor scheelzien ter correctie van een scheelzienshoek zijn ook mogelijk als behandeling. Bij deze ingreep worden de oogspieren verplaatst of ingekort om de oogstand te corrigeren. Dit zorgt ervoor dat beide ogen parallel aan elkaar staan.
Met een tijdig gestarte behandeling van scheelzien is de kans erg groot dat het loensen volledig verdwijnt en dat er een goede gezichtsscherpte en daarmee dubbelzijdig zicht ontstaat.